In 1869, nauwelijks 24 jaar oud en nog zonder doctoraat, wordt Friedrich Nietzsche (geboren te Röcken nabij Leipzig in Duitsland) na zijn studies in Bonn en Leipzig benoemd tot hoogleraar Klassieke Filologie aan de universiteit van Bazel in Zwitserland. Nietzsche was van opleiding namelijk classicus. Dit domein werd alsnog zijn ingangspoort tot de filosofie, zijn latere en finale bestemming.
Nauwelijks een jaar eerder, in 1868, had Nietzsche in Leipzig de componist Richard Wagner ontmoet.
In 1872 verschijnt het eerste boek van Nietzsche, “De Geboorte van de Tragedie“. Het is een onderzoek naar de bronnen, het ontstaan en de evolutie van de aard en de verschijning van de zogenaamde ‘klassieke tragedie’ in het oude Griekenland. Alhoewel geschreven vanuit zijn vakgebied bevat het boek heel duidelijk al de krijtlijnen van de latere filosofische wegen van Nietzsche. Kenmerkend is ook al de uitgesproken hamerende stijl van zijn geschriften, het afwijzen van doorgedreven structuur en retoriek. Finaal slaat hij de wegen van de filosofie pas exclusief in vanaf zijn terugtreden uit zijn universiteitspositie, wegens gezondheidsproblemen, in 1879.
De eerste versie van het boek heeft nog als ondertitel “uit de geest van de muziek“. Het bevat ook een voorwoord aan Richard Wagner en ettelijke, behoorlijk naiëf ogende idolatrische verwijzingen naar hem. Echter, de echte kern en waarde van het boek is Nietzsche’s diepgravende en oorspronkelijke analyse van de klassieke tragedie. De figuur van Wagner is eerder de projectie, een spiegel van Nietzsche’s hoop op de wedergeboorte ervan. Nietzsche hoopt op de herwaardering van de dionysische driften in de muziek en het theater, zodat de balans kan hersteld worden tussen het instinctieve (een dierlijke, natuurlijke levenslust) en het naïeve (hoopvolle, dromerige romantiek). Nietzsche meent dat de tijd gekomen is om de decadente ontsporing naar louter verschijning, louter woordenspel, ongedaan te maken. De onderliggende idee is het herstel van het pessimisme als levenslustige motivatie, erkenning ervan als oerbeweging, een wezensaard en levensbron.
Het is erg opvallend hoe dit eerste werk van Nietzsche quasi alle thema’s reeds bevat die blijvend zullen terug komen in zijn latere werken, alhoewel een voor een met meer diepgang behandeld in die werken en niet meer zo sterk tegen deze culturele achtergrond.
In de jaren van omgang met Wagner volgend op hun initiële ontmoeting en gesprekken ontwaakt Nietzsche geleidelijk uit het droombeeld dat hij heeft/had van Wagner en bij de derde druk van “De Geboorte van de Tragedie” in 1886 wijzigt hij de ondertitel naar “of: de Griekse geest en pessimisme” (ps. naar mijn mening zou het beter zijn “of: de Griekse geest en het pessimisme”) en vervangt hij het voorwoord aan Wagner door een ‘proeve van zelfkritiek’. In de meest recente Nederlandse vertalingen, steeds uitgegeven bij de Arbeiderspers, werden gelukkig genoeg beide inleidingen opgenomen, met de historische duiding ervan in het nawoord van Hans Driessen, de vertaler.
In zijn laatste actieve levensjaar (1889), dat wil zeggen net voor hij in de 10-jarige lethargie verzeilt die tot aan zijn dood in 1900 duurt, schrijft Nietzsche 2 pamfletten die de figuur van Wagner als expliciet onderwerp hebben, “Het geval Wagner” en “Nietzsche contra Wagner”. Het tweede pamflet wordt door Nietzsche zelf, net voor de intrede van zijn lethargie, niet vrijgegeven voor publicatie. Enkele maanden later, nadat Nietzsche is ingestort, wordt het alsnog gepubliceerd.
In het Nederlandse taalgebied zijn deze teksten onder 2 verschillende vormen gebundeld en gepubliceerd, telkens in dezelfde vertaling. In de reeks Privé-domein (#194) werden ze beide uitgebracht onder de titel “Nietzsche contra Wagner”, naar het tweede pamflet. In de Nietzsche-bibliotheek werden ze samen uitgebracht onder de titel “Het geval Wagner”, naar het eerste pamflet.
Het is bijzonder opvallend hoe beide pamfletten sterk aansluiten bij het ideeëngoed van Nietzsche dat reeds zijn eerste werk domineerde, “De Geboorte van de Tragedie”. Ze zijn in die zin zelfs erg rijk omdat erin ook zijn denken rond cultuur en kunstenaarschap wordt hernomen, in het licht van het Dionysische en het Apolinische, en de verwerping en vervanging ervan door het Socratische. Het is in die zin ‘rijk’ omdat het die culturele oorsprong actief herneemt en behandelt, en niet de toepassing ervan in het louter filosofische is.
Het tweede pamflet, “Nietzsche contra Wagner”, hoort m.i. tot het meest autobiografische en oprechte dat Nietzsche heeft neergeschreven. Het staat, in tegenstelling tot wat de titel doet vermoeden, grotendeels los van de figuur van Richard Wagner. Het is eerder een strijd van Nietzsche tegen zichzelf, tegen de neigingen die hij vanuit de figuur Wagner ook in zichzelf herkent, en actief bekampt en aanvult. Het eerste pamflet, “Het Geval Wagner”, is veel duidelijker een rechtstreekse afrekening met de figuur van Wagner, alhoewel het een mengeling van afkeer en bewondering bevat.
In de boekuitgave “Nietzsche contra Wagner” worden de pamfletten aangevuld met citaten uit de dagboeken van Cosima Wagner, echtgenote van. Deze citaten ontbreken jammerlijk in de latere heruitgave onder de titel “Het Geval Wagner”. Jammerlijk aan het ontbreken van de dagboekcitaten is dat deze citaten indirect toch een goed beeld van de relaties van de Wagners met Nietzsche schetsen. Alleen al de frequentie van vermelding van Nietzsche door mevr. Wagner is een goede indicator; de frequentie is bijzonder hoog gedurende de eerste 2-3 jaren maar neemt sterk af in de loop van de erop volgende jaren. De inhoud en de intensiteit van haar notities versterken dit effect. De aanvankelijke extreme genegenheid, bewondering en positieve toon slaan geleidelijk om in ergernis, afkeer en ontzetting. In hoofde van Cosima lijkt er toch heel wat heimwee aanwezig te blijven, daar waar bij R. de ergernis overheerst. Allengs, Nietzsche lijkt ondanks zijn lijfelijke afwezigheid toch een regelmatig onderwerp te zijn ten huize Wagner, inclusief een verschijning in een nachtmerrie van Richard.
Een mindere kritiek is dat in de latere uitgave ook het namenregister niet meer wordt opgenomen.
Het kernprobleem dat Nietzsche vaststelt en uitvoerig met zijn furieuze mokerhamer naar taal brengt, is de hang van Wagner naar zuiver effect en impact, naar enkel romantiek en decadentie, zonder Dyonisch tegengewicht en fundering, met daarenboven, in zijn latere werk, ook nog een uitgesproken christelijk-moralistisch karakter. Einde van de (hoop op de) wedergeboorte van de tragedie. For the time being.