We schrijven 19 januari 1919. Nijinski danst zijn laatste dans. Een benefiet voor de slachtoffers van WO I. Nijinski, in zijn laatste dans meer oorlog dan slachtoffer of god, verblijft dan al een tijdje in Sankt Moritz. Die dag, die periode, werd treffend beschreven door Arthur Japin in Vaslav. Ik herlas er de ongecensureerde Dagboeken van Nijinski door. Naar de originele geschriften die zijn (bejaarde) dochters pas in 1995 vrijgaven voor volledige publicatie. Eerder waren de dagboeken enkel beschikbaar in een bewerking door Romola Pulzsky uit 1936, toen zij fondsen verzamelde voor de verzorging van haar zwijgende echtgenoot.
De cover van het boek toont alvast 2 (spiegel)beelden van de man. Het derde beeld, het beeld dat ontbreekt, is dat van de god. De aanbeden danser. Want er zijn 3 ijdele verschijningsvormen die de dagboeken beheersen: Nijinski die onverbloemd de waarheid zegt, Nijinski die de waarheid verbloemt en Nijinski als bloem van zijn eigen waarheid.
Gelukkig is er het voorwoord van Rudy Von Dantzig, fameus danser en choreograaf. Zelf dansleverancier voor Rudolf Noerejev, bij het brede publiek na Nijinski allicht de bekendste balletdanser. Het voorwoord schetst krachtig het heftige levensverloop van Nijinski, wat helpt om de 3 verschijningvormen enigszins te onderscheiden.
Het helpt om te zien dat Nijinski voortdurend een aantal zaken lijkt te willen wegwerken, wegmoffelt achter het excuus van god. Een vreemde vorm van schuldgevoel over roem, geld, aanzien. Alsof hij het niet had. Andere terugkerende thema’s zijn het (opkomend) socialisme, de bolsjevieken, vlees eten (bij voorkeur niet), Tolstoij en Dostojevski, politieke namen (uit het tijdschrift dat hij vermeldt?), zijn Pools-Russische roots. Nijinski vertelt meermaals van de afgrond waar hij net niet in viel dankzij de takken van een ongeziene boom. Doorlopend insinueert hij geen woorden nodig te hebben om mensen te horen. Want hij kijkt in hun ziel. Hij bezit, zo begrijpen we, een ongesproken voelen dat zorgt voor een verstaan zonder taal, over (zelfs vreemde) talen heen.
Ik ben geen revolver. Ik ben God. Ik ben liefde. Ik wil de dood van het verstand.
Nijinski schreef op korte tijd drie schriften vol, waarvan het laatste aanvangt op 27 februari 1919. Koortsige schrijfsels, aaneengesloten teksten, opgesloten teksten van waanzin. Vaak zijn het dus inner-mentale afrekeningen met onverwerkte frustraties. De onmacht tegenover Diaghilev. De bevrijding door Romola. De voortdurende tegenkeringen. Jij bent wijs, jij bent dom. Gemengde gevoelens tegenover zijn echtgenote, zijn schoonzus, zijn schoonmoeder-van-adel en haar Oskar. Tegenover doktor Fränkel. Hij wilde erachter komen of ik krankzinnig ben. Hij is ervan overtuigd dat ik niet helemaal in orde ben. Maar Nijinski weet dat hij (Fränkel) zelf niet in orde is door signalen zoals nerveus gedrag, roken, vlees eten, etc. Nijinski beschermt zich tegen hun dodelijke zelfzekerheid met zijn goddelijke betweterigheid. En ritmisch-dadaïstische gedichten. Maar alhoewel hij de gedaante verkiest van een prediker van Liefde, van gevoel boven denken, van overgevoelig voor gevoel, voorvoelt hij toch op dramatische wijze de dreiging, en zijn eigen ondergang.
Ik weet wat de dood is. De dood is uitgedoofd leven. Mensen die hun verstand verliezen noemt men uitgedoofd leven.
Hij voelt zich wegglijden, maar beschrijft toch treffend de samenzweringen in zijn omgeving. Lucide, zoals in zijn bespiegelingen over verleden, politiek, dans, literatuur en rede (Tolstoij, Schopenhauer, Dostojevski, Nietzsche), zijn notatiemethodieken voor dans.
Ik ben geen Schopenhauer. Ik ben Nijinski. Ik ben Nijinski, en niet Christus.
Terwijl hij zich vergelijkt met Prins Mysjkin, de (niet-)Idioot van Dostojevski, blijft hij zijn liefde uitspreken voor Romola. Zelfs (letterlijk) op de vooravond van zijn vertrek naar Zürich, onder het vermoeden in een gekkenhuis te zullen worden gestoken. Wat uiteindelijk ook gebeurd is. Hoe gruwelijk kan het zijn? Hem wordt gevraagd afscheid te nemen van Kyra (maar dat ze hem nooit in de steek zullen laten) en toch stralen zijn schrijfsels daarover rust uit. Als hij zijn manuscripten, zijn waarheid, maar kan achterlaten. Waarna hij echt in zichzelf kan verdwijnen. En zijn gevoeligheden, zijn artisticiteit, met hem. Onkwetsbaar. En het moet gezegd, Romola heeft hem nooit in de steek gelaten.
Compulsieve neigingen, naar ‘t schijnt, die je zowel bij schizofrenen als bij religieuzen aantreft. Hoe godswonderlijk komen ze hier samen in 1 persoon. De god met de kleine hoofdletter, want Diaghilev is met hoofdletter. God als finaal excuus om aan de wereld van ongevoeligen te ontsnappen.
Ik was net als een paard dat met de knoet gedwongen wordt een zware last te trekken. Ik heb voerlui gezien die paarden doodranselden, omdat ze niet begrepen dat het paard geen kracht meer had.
Hier lijkt Nijinski zelf de link met Nietzsche te leggen. Een thema dat ook Arthur Japin in zijn Vaslav uitdiept via Nijinski’s bediende, Peter.
Ik vraag hulp en geen stoornis. Ik ben geen stoornis, ik ben hulp. Ik vertrek zo dadelijk…
We zijn begin maart 1919. Ultiem aan die ene afgrond aanbeland waar god dan toch geen boom met takken had geplaatst waar zijn danser zich aan had kunnen redden.